Onlangs was ik een paar maanden ziek. Dat was een nieuwe ervaring, want ik ben dat niet zo vaak. En als ik al ziek was, dan was dat nooit ernstig genoeg om met dokters, ziekenhuizen en instanties als de bedrijfsarts in aanraking te komen. Maar nu dus wel.
Inmiddels gaat het gelukkig beter. Er is veel gebeurd, en ik ben daar door veranderd. Met korte observaties probeer ik te reflecteren op wat er in die periode gebeurde, wat ik er van geleerd heb en hoe het mijn blik op mijzelf, mijn geliefden, de gezondheidszorg en de wereld heeft veranderd. Want ziek zijn is niet leuk, maar als het dan toch niet te vermijden is kun je er maar beter van leren.
Dit is deel 5 van een serie blogs. Alle andere delen zijn hier te vinden. https://www.gertvandijk.com/blogs
Bloed
Bij de ziekenhuisapotheek loopt plotseling bloed uit mijn mouw. Druppels op de vloer. ‘He verdikkie’ roept de mevrouw achter de balie, ‘hebben ze het weer niet goed afgeplakt’. Geroutineerd – kennelijk komt dit vaker voor – komt ze achter de balie vandaan. ‘Waar bent u geweest?’ ‘De SEH’. Kordaat neemt ze me aan de arm mee naar de SEH, waar de betreffende verpleegkundige gelukkig nog is. Opvallend genoeg geeft de apotheekmevrouw de verpleegkundige geen uitbrander – althans niet in mijn aanwezigheid. De schuldbewuste verpleegkundige neemt het zekere voor het onzekere en verbindt mijn arm alsof er een vrachtwagen overheen is gereden. ‘Zo, dat gaat niet meer lekken’.
Beterschap
Wie ziek is krijgt heel vaak ‘beterschap’ toegewenst. Daarmee spreken mensen uit dat ‘ziek zijn’ een onwenselijke situatie is. En er spreekt de hoop uit dat die onwenselijke staat zal ophouden en je gauw weer ‘de oude’ bent.
Maar ‘beterschap’ is ook geruststellend bedoeld. Want door je ‘beterschap’ te wensen geven mensen ook aan dat zij zelf verwachten dat je weer beter zult worden. Mensen die dood gaan of een chronische ziekte hebben wens je immers geen ‘beterschap’. Dan is ‘hou je haaks’, ‘sterkte’ of – vaker nog - een ongemakkelijk negeren gebruikelijker. Door je ‘beterschap’ te wensen spreken mensen dus ook de verwachting uit dat je (nog) niet dood gaat. ‘Beterschap’ is dus ook een diagnose.
Maar wat als die diagnose 'beterschap' er niet in zit? Of wat als nog helemaal niet duidelijk is wat de diagnose is? Wat je als ziek mens zonder diagnose eigenlijk nodig hebt - ik althans - is niet zozeer ‘beterschap’, maar de ‘wijsheid’ om met de veranderde situatie van ziek zijn te leren omgaan.
In het ziekenhuis wensen ze je trouwens nooit ‘beterschap’, maar altijd ‘sterkte’. Daarmee lopen ze niet het risico je iets toe te wensen wat helemaal niet tot de mogelijkheden behoort. En in het ziekenhuis weten ze natuurlijk dondersgoed dat ‘beterschap’ een diagnose is die lang niet altijd waar te maken is.
Een slang in je neus
De KNO-dokter komt met een grote doos aanlopen met een lange flexibele slang erin. Ik ben een onervaren patiënt en heb werkelijk geen idee waar die slang in moet – of kan. Het blijkt in je neus te moeten: een nasofaryngoscoop, zo weet ik inmiddels.
De assistent roept de dokter vanuit de andere kamer toe: ‘een roesje, dat moet met een roesje’. Ik weet inmiddels dat als zorgverleners zeggen dat je beter een roesje kunt nemen, het ook echt verstandig is om dat te doen. ‘Zonder roesje doe je alleen de eerste keer’. Ik vraag dus bedremmeld aan de dokter of het onderzoek met een roesje mag. Die kijkt me vreemd aan.
Enfin, de dokter moest dus een ‘hoesje’ om de slang doen. En dat hoesje bleek niet nodig want ik was de laatste patiënt. Dan mag het kennelijk zonder.
‘Wees maar blij’, zegt Lief – die huisarts is – ‘vroeger hadden ze geen flexibele slang en keken ze met een stalen buis in je neus’. Leve de vooruitgang.
Het Repelsteeltje-effect
Toen ik een diagnose kreeg voelde ik me direct een stuk beter. Dat blijkt het ‘Repelsteeltje-effect’ te heten: een diagnose zorgt voor een gevoel van opluchting – ook als je niet direct vrolijk wordt van de diagnose. Een diagnose geeft begrip voor je klachten en zicht op hoe de toekomst er uit ziet – ook als die toekomst niet altijd even prettig is. Kennelijk is het vooruitzicht van een langdurige herstelperiode minder erg dan onzekerheid over wat er nou precies aan de hand is. Ook het vertrouwen in de hulpverlener kan toenemen als er een diagnose is, wat waarschijnlijk de reden is dat alternatieve behandelaars graag een diagnose op vage klachten plakken. Een diagnose helpt ook bij het serieuzer genomen worden door de omgeving. ‘Oh, heb je dat, wat naar! Gelukkig is er behandeling… Die en die had dat ook en die…’ Enzovoort.
Om begrip van de omgeving te krijgen moet je wel een ‘bekende’ en ‘erkende’ diagnose krijgen. Wie met een wetenschappelijk omstreden diagnose als ‘gevoeligheid voor 5G’ of ‘allergie voor zwaartekracht’ aankomt, zal het veel moeilijker hebben om erkenning te krijgen voor het ‘ziek zijn’. Ik benijd de mensen niet die klachten hebben waarbij geen erkende diagnose te stellen valt.
De joggingbroek
Als je met knieproblemen naar de dokter gaat, wil de dokter naar je knie kijken. Dat is logisch. Dat betekent: schoenen uit, broek uit en in je onderbroek je aan de dokter vertonen. (Het valt me op dat ik automatisch ook mijn sokken uit trek, wat eigenlijk helemaal niet nodig is bij een knie-onderzoek.) Ongemakkelijk. En vervelend als je kortademig bent. Het is veel handiger om in een joggingbroek naar de dokter te gaan, want die kun je makkelijk omhoog schuiven tot boven je knie. Dat gaat sneller en geeft ook minder ongemak. En het gordijn in de spreekkamer hoeft niet dicht.
Maar met een joggingbroek in de wachtkamer verschijnen is ook weer zo wat. Wat zal de dokter wel niet denken? Misschien denkt hij wel dat ik het normaal vind om in een joggingbroek naar buiten te gaan! Volgens de kinderen ‘kan een joggingbroek echt niet naar het ziekenhuis je bent toch geen tokkie’. Gelukkig blijkt een trainingsbroek sociaal wel acceptabel te zijn ‘maar niet van de Wibra’ en zo tref ik mezelf aan bij de sportwinkel en reken een veel te dure merktraingsbroek af. De dokter bromt tevreden: ‘dat is inderdaad wel handig ja’. Die ziet natuurlijk ook liever een middelbare man in een trainingsbroek dan in een onderbroek. En het scheelt zo weer twee minuten aankleedtijd. Want tegen een patiënt aanpraten terwijl die druk bezig is om z’n veters te strikken is niet aardig.